Geef een zoekterm in en druk op “enter”.

Beroep tegen C-attest: haast en spoed is soms wél goed !

  • Bestuurs- en Omgevingsrecht

In een recent arrest van 31 oktober 2016 spreekt de Raad van State zich uit over een beroep van een (minderjarige) leerling tegen een beslissing van de beroepscommissie van een onderwijsinstelling. Aan de leerling wordt een oriënteringsattest C toegekend. Omdat de leerling zich niet kon verzoeken met dit C-attest, en het schooljaar reeds een aanvang had genomen, werd ervoor gekozen om voor de Raad van State de schorsing van het overheidsbesluit ‘bij uiterst dringende noodzakelijkheid’ te vorderen.

Deze procedure vormt een uitzonderingsprocedure die het normale procesverloop verstoort. Wie zich beroept op deze procedure is dan ook onderworpen aan enkele strenge formaliteiten. In deze zaak nam de leerling kennis van de ongunstige beslissing op 15 september 2016. De vordering werd niettemin pas op 25 oktober 2016 – dus veertig dagen of meer dan vijf, bijna zes weken later – aan de Raad van State bezorgd. De Raad oordeelde dat dit voor een procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid schromelijk te laat is, en verwierp op basis van dit argument de vordering van de leerling.

De beslissing van de Raad van State ligt in de lijn met eerdere rechtspraak. Uit andere arresten kunnen wij afleiden dat een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, liefst zo snel mogelijk-, en best uiterlijk binnen de 3 weken na de kennisname van het te bestrijden besluit wordt ingesteld. Anders dreigt de vordering wel zeer eenvoudig van de hand te worden gewezen.

Het arrest is verder interessant omdat het ingaat op de problematiek van de procesbevoegdheid van een minderjarige. Het instellen van een beroep tot nietigverklaring is volgens de Raad van State een daad van beschikking. Een niet-ontvoogde minderjarige is in principe onbekwaam om zelf in persoon een beroep bij de Raad van State in te leiden en de procedure te voeren. De minderjarige moet alsdan vertegenwoordigd worden door hen die het gezag over zijn persoon uitoefenen.  In dat verband volgt uit de bepalingen van de artikelen 373 en 376 van het Burgerlijk Wetboek dat ouders die als wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarig kind een annulatieberoep bij de Raad van State instellen, gezamenlijk moeten optreden. Het is niet voldoende dat het beroep wordt ingesteld door één ouder indien twee ouders het ouderlijk gezag uitoefenen. Het verdient aanbeveling om deze stelregel ook te hanteren wanneer een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt ingesteld.

Een leerling die te maken krijgt met een C-attest, en zijn zaak wenst voor te leggen aan de Raad van State met een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, doet er goed aan (1) om de zaak tijdig in te leiden en (2) om de procesbekwaamheid eerst zorgvuldig in kaart te brengen. Indien deze twee punten worden veronachtzaamd, dreigt voor de leerling een tweede ‘buis’, ditmaal afgeleverd door de Raad van State.