Het Hof van Justitie heeft in een arrest van 11 september 2014 België veroordeeld voor het discrimineren van eigenaars die vastgoed bezitten in het buitenland. Voor een in België gelegen onroerend goed dat niet verhuurd is, wordt het belastbaar bedrag in de personenbelasting bepaald op basis van het kadastraal inkomen. Het kadastraal inkomen vertegenwoordigt een geschat fictief huurinkomen, maar steunt nog steeds op de huurprijzen van de laatste algemene herziening van de kadastrale inkomens op 1 januari 1975. Ook al wordt het kadastraal inkomen geïndexeerd en vervolgens verhoogd met 40%, toch ligt de belastbare grondslag doorgaans veel lager dan de werkelijke huurwaarde van een onroerend goed.
Ten aanzien van huizen die in het buitenland gelegen zijn baseert de fiscus zich daarentegen wel op de reële huurwaarde als belastbare grondslag. Dit brengt met zich mee dat de eigenaar van een huis in het buitenland belastingen betaalt op een hoger bedrag omwille van zijn buitenlands vastgoed. U moet niet echt belastingen betalen in België, maar de werkelijke huurwaarde van het buitenlands vastgoed wordt in België bij de belastbare inkomsten van de belastingplichtige gevoegd om het (hogere) tarief in de personenbelasting te bepalen voor de wel in België belastbare inkomsten. Dit wordt ook wel de vrijstelling met progressiebehoud genoemd. Men wordt dan in België aan een hoger tarief in de personenbelasting belast op bepaalde inkomsten, doordat men in een hogere inkomensschijf belandt.
Het Hof van Justitie schuift met dit arrest de Belgische belastingregels met betrekking tot buitenlands vastgoed aan de kant. Wie omwille van de door de fiscus vastgestelde werkelijke ‘huurwaarde’ van zijn buitenlandse woning een hogere belasting heeft betaald, kan, rekening houdend met het arrest, een bezwaar indienen bij de fiscus, en dit binnen de termijn van 6 maanden na ontvangst van het aanslagbiljet (voor een bepaald jaar).
Zeker voor rijksinwoners die vastgoed bezitten in Frankrijk, waar een gelijkaardig forfaitair inkomen toegekend wordt aan onroerend goed, kan het van belang zijn een bezwaar aan te tekenen bij de fiscus. Zij kunnen met dit arrest in de hand argumenteren dat het buitenlands forfaitair inkomen aangegeven mag worden.
Indien de termijn om bezwaar aan te tekenen al verstreken is, kan in voorkomend geval een verzoek tot ambtshalve ontheffing ingediend worden, met het arrest van het Hof van Justitie als nieuw gegeven (naar analogie met het feit dat een arrest van het Grondwettelijk Hof als een nieuw feit wordt beschouwd). De gewestelijke directeur kan dus, een ambtshalve ontheffing verlenen, zich naar voormeld arrest voegend, en dit binnen een termijn van 5 jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting voor een bepaald jaar gevestigd is.
Voor meer informatie staan wij vanzelfsprekend ter beschikking.
Stefaan Lettens & Annemiek Lewandowski