Het Grondwettelijk Hof sprak zich recent uit omtrent enkele beroepen tot vernietiging van regelgeving van het Vlaamse Gewest die tot doel had de procedure voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen te optimaliseren. In dit arrest werd geoordeeld dat twee ontvankelijkheidsvoorwaarden strijdig zijn met het recht op toegang tot de rechter en met het recht op bescherming van een gezond leefmilieu (GwH 11 april 2023, nr. 59/2023).
1.
Op 11 april 2023 vernietigde het Grondwettelijk Hof twee van de drie ontvankelijkheidsvoorwaarden die de Vlaamse decreetgever invoerde op 21 mei 2021 inzake de procedures voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen (RvVb). Deze voorwaarden zijn te vinden in art. 35 DBRC-decreet.
Het betreffen ontvankelijkheidsvoorwaarden die tot doel hadden om de procedures bij de RvVb te versnellen en te optimaliseren.
Deze drie voorwaarden zijn:
- de belangenvereiste: de partij die de schending van een regel aanvoert, moet worden benadeeld door de ingeroepen onwettigheid.
- de relativiteitsvereiste: de ingeroepen onwettigheid moet kennelijk strekken tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
- de attentieplicht: de partij moet de ingeroepen onwettigheid hebben aangevoerd op het eerst nuttige ogenblik waarop het kon worden aangevoerd tijdens de bestuurlijke procedure.
2.
De beroepen tot vernietiging stelden dat deze drie voorwaarden het recht op toegang tot de rechter (artikel 13 van de Grondwet en de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens) en het recht op bescherming van een gezond leefmilieu (artikel 23 van de Grondwet) schenden.
Zowel de relativiteitsvereiste als de attentieplicht zijn uiteindelijk gesneuveld door het arrest van het Grondwettelijk Hof.
3.
Wat betreft de relativiteitsvereiste oordeelde het Hof dat de combinatie van de relativiteitseis met de voorwaarde van de belangenschade niet redelijk verantwoord is.
Wanneer de bestuursrechter oordeelt dat een verzoeker belang heeft bij de vernietiging van een beslissing, is het volgens het Hof niet redelijk verantwoord om alsnog het middel niet te onderzoeken wegens een gebrek aan belang bij het middel zelf. Het feit dat de decreetgever slechts bepaalde belangen voor ogen had, belet niet dat de schending van deze normen ook andere belangen op nadelige wijze kan raken.
Omtrent de attentieplicht oordeelt het Hof dat er gewoonweg geen redelijke verantwoording bestaat voor deze vereiste. De decreetgever voerde deze voorwaarde in om de vergunningverlenende overheid toe te laten tijdens de administratieve procedure zoveel mogelijk informatie te verzamelen. Hierdoor kan zij met kennis van zaken een beslissing nemen en eventuele onwettigheden nog remediëren.
Het Hof wijst er daarentegen op dat het bestuur rechtmatig en zorgvuldig moet handelen en dat een bestuur in vergelijking met de gemiddelde burger veelal over meer kennis en middelen, onder meer inzake juridisch advies, beschikt om de rechtmatigheid van de besluitvorming in omgevingszaken te bewaken. Dit is dus niet de taak van de burger die vaak genoodzaakt is een advocaat of technisch raadsman in te schakelen.
4.
Algemeen gesteld, oordeelt het Grondwettelijk Hof dat de attentieplicht en de relativiteitsvereiste de vooropgestelde doelstelling van snelheid en efficiëntie niet correct nastreven.
Het Grondwettelijk Hof ging tot slot niet in op de vraag van de Vlaamse Regering om de gevolgen van de vernietiging te handhaven tot op het moment van publicatie van het arrest. Dus ook in hangende procedures voor de RvVb gelden de relativiteitsvereiste en de attentieplicht niet meer.
Ondervindt u problemen met uw omgevingsvergunningsaanvraag? Het team Bestuurs- en Omgevingsrecht van Gevaco Advocaten staat u graag bij.