Geef een zoekterm in en druk op “enter”.

Geheime commissielonen: toch geen onbeperkte toepassing van de ondubbelzinnige identificatie?

  • Fiscaal recht

De Programmawet van 19 december 2014 heeft de bijzondere aanslag geheime commissielonen, die gevestigd wordt op niet op fiches gerapporteerde vergoedingen of voordelen van alle aard, drastisch gewijzigd. Niet alleen werden de tarieven van de bijzondere aanslag aanzienlijk verlaagd (van 309% naar 103%, met in bepaalde gevallen nog een verdere verlaging naar 51,5%), daarnaast werd bepaald dat de bijzondere aanslag geheime commissielonen niet toegepast zal worden in hoofde van de vennootschap, indien de verkrijger van de niet op fiches gerapporteerde vergoedingen of voordelen van alle aard op ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd uiterlijk binnen twee jaar en zes maanden volgend op 1 januari van het betreffende aanslagjaar. Deze nieuwe regeling werd onmiddellijk van toepassing verklaard op alle hangende geschillen.

De ondubbelzinnige identificatie van de verkrijger van het voordeel heeft sinds de inwerkingtreding heel wat stof doen opwaaien, aangezien voor de belastingplichtige vennootschap een nieuwe ontsnappingsroute in het leven geroepen werd.

De Administratie heeft zich steeds gebaseerd op haar eigen circulaire van  11 juni 2015 om een schriftelijk akkoord van de verkrijger te eisen dat hij belast zou worden, met vermelding van zijn identiteit, zijn nationaal nummer en het bedrag van het voordeel dat hij heeft gekregen, opdat de verkrijger op ondubbelzinnige wijze geïdentificeerd zou zijn. Door dergelijk schriftelijk akkoord te eisen voegt de Administratie een voorwaarde toe aan de wet, wat zij niet kan.

De Minister van Financiën heeft de Administratie teruggefloten en heeft bevestigd dat het schriftelijk akkoord van de genieter geen noodzakelijke voorwaarde is voor de ondubbelzinnige identificatie, doch dat er geen twijfel mag bestaan over de identiteit van de verkrijger en het bedrag dat aan de verkrijger werd betaald.

Deze situatie leidt ertoe dat in bepaalde gevallen helemaal geen belasting verschuldigd is, aangezien de ondubbelzinnige identificatie ertoe leidt dat de bijzondere aanslag niet toegepast zal kunnen worden in hoofde van de vennootschap, en de genieter van de voordelen niet belast kan worden indien de aanslagtermijn al verstreken zou zijn. Deze situatie zal zich vooral voordoen in zaken die reeds enkele jaren aanslepen.

De Rechtbank van eerste aanleg te Namen heeft bij vonnis van 13 januari 2016 aan het Grondwettelijk Hof de vraag gesteld of deze nieuwe regeling discriminerend is, in de mate dat deze tot gevolg heeft dat er in sommige gevallen geen belasting meer verschuldigd is.

Het valt af te wachten of het Grondwettelijk Hof deze uitzondering zal beperken tot de zaken waar de Administratie nog effectief in de mogelijkheid is de genieter van het voordeel te belasten, zodat de uitzondering niet zo’n onbeperkt toepassingsgebied zal kennen.

Wordt ongetwijfeld vervolgd…