Geef een zoekterm in en druk op “enter”.

Het indienen van een offerte bij overheidsopdrachten: wie durft te tekenen?

  • Bestuurs- en Omgevingsrecht

Het indienen van een offerte, na een uitgeschreven overheidsopdracht, vormt doorgaans het eindpunt van een tijdrovend proces. De ondertekening van de offerte lijkt op dat ogenblik slechts een detail, maar uit de rechtspraak van de Raad van State blijkt dat hier toch de nodige aandacht aan dient te worden besteed. Een recente uitspraak van de Raad van State bevestigt deze noodzaak nogmaals.

PROBLEEM NUMMER 1

In de zaak die ter beoordeling stond, stelde de Raad van State vast dat de aanvraag tot deelneming was ondertekend door een bestuurder, echter niet in hoedanigheid van vaste vertegenwoordiger van de mededingende vennootschap. In die mate werd volgens de Raad de aanvraag tot deelneming ondertekend door een natuurlijk persoon in eigen naam en niet in de bijzondere hoedanigheid die de inschrijvende vennootschap kon verbinden.

In dit verband kan worden gewezen op artikel 62 van het Wetboek van Vennootschappen, dat uitdrukkelijk bepaalt: “In alle akten die een vennootschap verbinden, moet onmiddellijk voor of na de handtekening van de persoon die de vennootschap vertegenwoordigt, vermeld worden in welke hoedanigheid hij optreedt.”

PROBLEEM NUMMER 2

Bovendien, zo stelt de Raad, zelfs indien zou worden aangenomen dat de bestuurder bij de ondertekening wel degelijk handelde in zijn hoedanigheid van vaste vertegenwoordiger van de inschrijvende vennootschap, zou de aanvraag tot deelneming dan nog slechts hoogstens door één bestuurder zijn ondertekend. De Raad meent dat de vennootschap in kwestie door haar statuten ertoe gehouden was om de offerte door twee bestuurders te laten ondertekenen.

WERING OFFERTE

De Raad van State kan niet anders dan te besluiten dat de aanvraag tot deelneming van deze vennootschap niet werd ondertekend door een persoon of personen die bevoegd of gemachtigd zijn om deze vennootschap te verbinden.

Een door of namens de inschrijver niet geldig ondertekende aanvraag tot deelneming is volgens de Raad in rechte zonder waarde, minstens is deze aangetast met een substantieel en niet-herstelbaar vormgebrek en derhalve nietig, nu zij in dat geval niet kan worden beschouwd als de schriftelijke en uitdrukkelijke wilsuiting door de betrokken kandidaat om geselecteerd te worden.

Het gevolg is dat dergelijke absoluut nietige aanvraag tot deelneming door de aanbestedende overheid moet worden geweerd. Voor de inschrijvende vennootschap vormt dit oordeel een zeer bittere pil om te slikken. Al het voorbereidend werk is finaal een maat voor niets.

De recente rechtspraak van de Raad van State is ter zake streng. Wij stellen regelmatig vast dat deze rechtspraak niet altijd volledig is gekend bij onze cliënten. Nochtans is het belang van een goede kennis van deze rechtspraak groot. In dat opzicht zal in de volgende nieuwsbrief een bijdrage worden gewijd aan deze problematiek.