In het vrij recente arrest nr. 240.302 van 22 december 2017 spreekt de Raad van State zich uit over de kwestie of de plannende overheid kan teruggrijpen naar een eerder opgesteld plan-MER, dan wel een nieuw plan-MER moet opstellen. Het is een algemeen gekend gegeven dat het doorlopen van een MER-procedure een tijdrovende aangelegenheid vormt. Die vertraging kan soms worden vermeden door beroep te doen op een plan-MER dat eerder werd opgesteld.
Aan de hier besproken casus liggen de volgende feiten aan de grondslag. Op 22 januari 2016 stelt het Vlaamse gewest een GRUP op. Een aantal verenigingen zijn het niet eens met dit planvoornemen en trekken naar de Raad van State. Daar bekritiseren zij vooreerst de beslissing van de plannende overheid om voor het bestreden GRUP te steunen op het plan-MER dat destijds is opgemaakt voor een eerder GRUP in 2011. Zij menen dat, gelet op een aantal wijzigingen van de bestaande toestand in de periode tussen 2010 en 2016, een nieuw plan-MER had moeten worden opgemaakt. De plannende overheid kon zich in 2016 niet langer rechtsgeldig beroepen op het reeds zes jaar oude plan-MER dat diende ter ondersteuning van het GRUP 2011.
Concreet voorzag het GRUP 2011 in de GRUP-gebieden C3.2 en C3.3 een handelsoppervlakte van 127.000 m². Het GRUP 2016 voorziet in de GRUP-gebieden C3.2 en C3.3 een handelsoppervlakte van 144.800 m². De Raad van State concludeert dan ook dat, ten opzichte van het GRUP 2011, de stedenbouwkundige voorschriften van het GRUP 2016 een substantiële toename van de handelsoppervlakte toelaten, en dat bijgevolg een nieuw plan-MER dient te worden opgesteld.
Dit standpunt is niet nieuw. In de arresten nv Laureys, nr. 220.715 van 24 september 2012 en nv Scheepswerf IDP, nr. 231.615 van 16 juni 2015 heeft de Raad van State geoordeeld over de werkwijze waarin voor een ruimtelijk uitvoeringsplan geen nieuw plan-MER wordt opgemaakt, maar gesteund wordt op een plan-MER dat is opgesteld in de voorafgaande administratieve fase van een eerder vastgesteld plan. Zoals blijkt uit de laatstgenoemde arresten is deze werkwijze niet aanvaardbaar wanneer er tussen het eerder vastgesteld plan en het nieuwe ruimtelijk uitvoeringsplan voor het plan-MER relevante inhoudelijke verschillen zijn.
De plannende overheid doet er goed aan om zorgvuldig te toetsen of het nieuwe RUP op relevante wijze een inhoudelijke wijziging heeft ondergaan. Dit is uiteraard een feitenkwestie, waarover de Raad van State het laatste woord heeft. De overheid die besluit om een eerder plan-MER te recupereren, kan anticiperen op een latere procedure door in de toelichtingsnota een aanvullende motivering te verstrekken. In deze motieven kan worden veruitwendigd waarom het nieuwe RUP niet op relevante wijze inhoudelijk is gewijzigd.
Joris Gebruers
Advocaat.