De rentevoet van toepassing op nalatigheidsinteresten die verschuldigd zijn door de belastingplichtige aan de administratie inzake inkomstenbelastingen was lange tijd vastgesteld op 7%. Vanaf 1 januari 2018 zal het tarief ingevolge de wet van 25 december 2017 tot hervorming van de vennootschapsbelasting op een andere wijze jaarlijks vastgesteld worden tussen de 4 en 10%. Voor het inkomstenjaar 2018 zal de toepasselijke rentevoet 4% bedragen.
Ook het tarief van de moratoriuminteresten die door de administratie verschuldigd zijn bij de terugbetaling van inkomstenbelastingen, voorheffingen, voorafbetalingen en dergelijke meer, zal volgens dezelfde berekeningswijze vastgesteld worden als deze die van toepassing is op nalatigheidsinteresten, met dien verstande dat deze steeds 2% lager zullen zijn dan de nalatigheidsinteresten. Dit betekent dat wat betreft moratoriuminteresten voor het inkomstenjaar 2018 een rentevoet van 2% gehanteerd zal worden. Dit staat in schril contrast met de rentevoet van 7% van voordien.
Er zullen bovendien geen moratoriuminteresten verschuldigd zijn wanneer deze geen 5 euro per maand bedragen per aanslag, voor eenzelfde aanslagjaar, of wanneer de administratie geen gegevens heeft over de identiteit van de belastingplichtige of geen bankgegevens heeft, en de administratie dus niet kan overgaan tot terugbetaling.
Een andere nieuwigheid waarin de wet van 25 december 2017 voorziet is dat de terugbetaling van moratoriuminteresten geen automatisme meer is. De belastingplichtige zal de administratie voortaan in gebreke moeten stellen middels “een aanmaning of een andere daarmee gelijkstaande akte”.
De Administratie stelt in een Circulaire van 12 januari 2018 voorop dat de ingebrekestelling kan gebeuren in de vorm van een aanmaning bij gewone brief, in de vorm van een bezwaarschrift of in de vorm van een dagvaarding.
Vervolgens stelt de administratie dat dergelijke ingebrekestelling tot betaling van de moratoriuminteresten pas kan verzonden worden aan de administratie nadat de terugbetalingstermijn verstreken is. De vraag rijst wat de administratie hiermee precies bedoelt. Wanneer bijvoorbeeld een bezwaarschrift wordt ingediend waarin de belastingplichtige om terugbetaling verzoekt, is de terugbetalingstermijn immers nog niet verstreken. De administratie zal immers pas tot terugbetaling moeten overgaan in de mate dat het bezwaar wordt ingewilligd. Het is onduidelijk hoe de belastingplichtige aan deze voorwaarde tegemoet zou kunnen komen. Deze voorwaarde wordt door de wet evenmin opgelegd. De Administratie voegt dus een voorwaarde toe aan de wet, wat zij vanzelfsprekend niet kan.
De toekomst zal moeten uitwijzen of deze aanmaningsvoorwaarde in de praktijk aanleiding zal geven tot discussies, doch ons inziens is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van de wet in de mate dat de belastingplichtige in een bezwaarschrift terugbetaling vraagt van de belasting die inmiddels onder voorbehoud van alle rechten werd betaald. Deze voorwaarde is in ieder geval slechts van toepassing voor aanslagen die vanaf 1 januari 2018 worden ingekohierd.