Geef een zoekterm in en druk op “enter”.

Vermoeden van onschuld in het wegverkeer

  • Aansprakelijkheids-, Verzekerings- en Verkeersrecht

Het vermoeden van onschuld van ondernemingen bij overtredingen van de Wegverkeerswet werd door het Hof van Cassatie andermaal in de verf gezet bij arrest van 14 december 2021.

In dit arrest benadrukt het Hof van Cassatie benadrukt de bewijslast die het Openbaar Ministerie draagt in strafzaken. Dit principe luidt: “U bent onschuldig tot het tegendeel is bewezen.” Het is algemeen principe en geldt bijgevolg dus ook voor ondernemingen. 

 

Het is geen ondenkbare hypothese dat een werknemer van een onderneming een snelheidsovertreding begaat met een voertuig dat ingeschreven staat op naam van de onderneming. Stel u daarbij voor dat de bestuurder niet kan geïdentificeerd worden om de eenvoudige reden dat de snelheidsovertreding werd vastgesteld met een onbemand cameratoestel. In dergelijke situaties is een onderneming verplicht om de identiteitsgegevens van de betrokken bestuurder aan het Openbaar Ministerie mee te delen van zodra het Openbaar Ministerie deze vraag stelt. Dit met het oog op een eventuele strafvervolging van de betrokken bestuurder.

 

Deze verplichting van de onderneming is wettelijk verankerd in artikel 67ter van de Wegverkeerswet. Een schending van dit wetsartikel wordt gesanctioneerd met een minimumgeldboete van 4.000,00 euro.

 

Het Openbaar Ministerie verstuurt in principe een verzoek tot inlichtingen aan de betrokken onderneming. Na verzending van dit verzoek heeft de onderneming 15 dagen de tijd om de nodige inlichtingen te verschaffen door het inlichtingenformulier ingevuld terug te sturen.

 

In de praktijk stellen wij regelmatig vast dat ondernemingen het inlichtingenformulier niet ontvangen, om welke reden dan ook. Over de wijze van verzending van het inlichtingenformulier bepaalt de wet niets, zodat dit doorgaans per gewone brief gebeurt.

 

Het niet-ontvangen van het inlichtingenformulier kan ernstige gevolgen met zich meebrengen. Indien een onderneming haar verplichting van het doorgeven van identiteitsgegevens niet nakomt, kan zij strafrechtelijk vervolgd en gesanctioneerd worden. Zij is immers verplicht om de identiteitsgegevens van de betrokken bestuurder mee te delen. Voor de onderneming is het allerminst evident om te kunnen bewijzen dat zij het inlichtingenformulier niet heeft ontvangen. Dit negatief bewijs kan nagenoeg nooit geleverd worden.

 

Gelukkig komt het Hof van Cassatie aan dit heikel punt tegemoet. Het Hof van Cassatie heeft immers bevestigd dat de bewijslast bij het Openbaar Ministerie ligt. Zij moet bewijzen dat het inlichtingenformulier werd verstuurd naar de zetel van de onderneming op wiens naam het voertuig is ingeschreven of naar de zaakvoerder van deze onderneming. Bij gebrek aan bewijs dat het inlichtingenformulier werd afgeleverd op het adres van de zetel van de onderneming dan wel aan de zaakvoerder ervan, kan een onderneming niet veroordeeld worden voor het schenden van de verplichting tot mededeling van de identiteitsgegevens zoals bepaald in artikel 67ter van het Wegverkeersreglement.

 

Zij brengt in haar arrest onder de aandacht dat het algemeen rechtsbeginsel van het vermoeden van onschuld wordt geschonden, indien een rechtbank een onderneming zou veroordelen voor het niet meedelen van de identiteitsgegevens van de bestuurder van (één van) haar voertuigen indien het bewijs niet wordt bijgebracht dat het inlichtingenformulier werd afgeleverd op de zetel van de onderneming dan wel op het adres van de zaakvoerder.

 

Dit is een belangrijk arrest waarin het algemeen rechtsbeginsel van het vermoeden van onschuld opnieuw in de kijker wordt geplaatst. Ondernemingen of zaakvoerders die in de toekomst geconfronteerd zouden worden met een inlichtingenformulier, bevelen wij warm aan om dit ingevuld terug te sturen. Wanneer het Openbaar Ministerie immers kan bewijzen dat het inlichtingenformulier daadwerkelijk werd aangeboden en een het niet ingevuld heeft teruggestuurd, riskeert u een minimumboete van 4.000,00 euro!