Bedrijven die hun investeringskredieten vervroegd willen terugbetalen, krijgen vaak te maken met een torenhoge wederbeleggingsvergoeding, die in sommige gevallen zelfs hoger is dan de totaliteit van de intresten die verschuldigd zouden zijn over de volledige looptijd van de lening. In de praktijk leidt dit ertoe dat bedrijven omwille van het hoge kostenplaatje toch niet overgaan tot een vervroegde terugbetaling van hun kredieten.
De reden hiervoor is te vinden in artikel 1907bis B.W. Artikel 1907bis B.W. legt aan banken het verbod op om een wederbeleggingsvergoeding van meer dan zes maanden interest aan te rekenen, wanneer een lening op interest vervroegd wordt terugbetaald. Banken omzeilen de toepassing van dit artikel maar al te graag door te voorzien in een contractuele uitsluiting van het recht om het krediet vervroegd terug te betalen. Indien de bank alsnog akkoord gaat met een vervroegde terugbetaling van het krediet, is er volgens de bank geen sprake van een wederbeleggingsvergoeding in de zin van artikel 1907bis B.W. en is zij niet gehouden deze “schadevergoeding” te beperken tot zes maanden interest.
Het Hof van Cassatie lijkt nu een einde te maken aan deze praktijken.
Op 24 november 2016 heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat zelfs wanneer het recht op vervroegde terugbetaling contractueel wordt uitgesloten, artikel 1907bis B.W. van toepassing is op de “wederbeleggingsvergoeding” die door de kredietnemer wordt betaald. Dit betekent dat zelfs wanneer de kredietovereenkomst een vervroegde terugbetaling uitsluit, de schadevergoeding bij een vervroegde beëindiging van het krediet maximaal zes maanden interest mag bedragen.
Bedrijven die hun investeringskrediet vervroegd willen terugbetalen, zullen in de toekomst ten gevolge van deze uitspraak niet meer met handen en voeten gebonden zijn door de contractuele uitsluiting in hun kredietovereenkomst.
Wij staan uiteraard ter beschikking voor verdere toelichting of bespreking van uw persoonlijk dossier.