In haar Circulaire van 12 december 2016 (Circ. AAFisc nr. 31/2016 (nr. E.T.127.540)) heeft de Administratie de nieuwe regeling die sedert 1 juli 2016 van toepassing is op de btw-vrijstelling voor dienstprestaties van zelfstandige groeperingen aan hun leden, uitvoerig toegelicht. Zo kan een zelfstandige groepering voortaan ook bijkomende, belaste handelingen verrichten, zowel voor leden, als voor niet-leden. Dit heeft niet tot gevolg dat de groepering niet meer van het vrijstellingsregime zou kunnen genieten voor de vrijgestelde handelingen. Het volstaat dat de van de btw vrijgestelde handelingen voor de leden een overwegend deel van de activiteit van de groepering uitmaken.
Er moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen verschillende situaties. Uit de Circulaire blijkt niet duidelijk welke samenwerkingsverbanden al dan niet van de btw-vrijstelling voor zelfstandige groeperingen kunnen genieten.
Een eerste vorm van samenwerking tussen verschillende beoefenaars van hetzelfde beroep (bv. tussen tandartsen, logopedisten, geneesheren, kinesisten, enz.) kan georganiseerd worden in de vorm van een associatie. De inkomsten komen binnen in de associatie (de inkomsten vormen een “pool”), die vervolgens verdeeld worden volgens een tussen de vennoten overeengekomen verdeelsleutel. Mogelijk blijft een deel van de inkomsten in de associatie, maar dit is niet noodzakelijk het geval.
Het is niet relevant of de vennoten de inkomsten op eigen briefjes voor de mutualiteit innen of niet.
Essentieel in deze vorm van samenwerking, is dat de vereniging of vennootschap in kwestie, het vrijgestelde (para)medische beroep in casu zelf zal uitoefenen (dit zal bepaald worden in de doelomschrijving in de statuten) en in het kader hiervan kosten maakt. De kosten worden niet doorgerekend aan de leden. De associatie betaalt de kosten zelf. De associatie zelf zal in dit geval vrijgesteld blijven van btw. Hierbij is het irrelevant welke vorm deze vereniging of vennootschap aanneemt.
Hiervan moet de situatie van een kostendelende vereniging duidelijk onderscheiden worden. Bij een kostendelende vereniging worden er door de vereniging louter kosten gemaakt, die doorgerekend worden aan de leden van de vereniging. De vereniging zelf maakt geen winst, en oefent zelf geen vrijgestelde (para)medische activiteit uit.
Dergelijke vereniging moet in principe btw aanrekenen aan de leden, voor wie zij de kosten gemaakt heeft, maar op basis van art. 44, §2bis WBTW kan de vereniging vrijstelling genieten van de btw, indien zij voldoet aan de voorwaarden van de wet.
Deze vrijstelling geldt enkel voor de diensten die door de vereniging worden verleend (bv. de terbeschikkingstelling van de infrastructuur, het ter beschikking stellen van personeel, het verlenen van bijkomende diensten, zoals telefonie,…), niet voor het leveren van goederen (zoals bv. brandstof). Ook hier speelt de vorm van de vereniging of de vennootschap geen enkele rol.
Tenslotte is het ook mogelijk dat een vrije beroeper, die vrijgesteld is van de btw, alle kosten draagt en deze doorrekent aan zijn collega’s, waarmee hij samenwerkt. Deze bijdrage kan gebaseerd zijn op een kostenafrekening, doch dit kan tevens een vergoeding zijn voor het gebruik van de infrastructuur en/of het cliënteel op basis van een verdeelsleutel, die gerelateerd is aan het inkomen van de overige beroepsbeoefenaars (vast of variabel percentage van de behaalde inkomsten). Een dergelijke vorm van verticale samenwerking wordt niet beschouwd als een kostendelende vereniging die van de vrijstelling kan genieten, aangezien één beroepsbeoefenaar alle kosten draagt en deze kosten doorrekent aan zijn collega’s.
In dit geval zal de beroepsbeoefenaar, die alle kosten in eerste instantie draagt, btw moeten aanrekenen op de doorfacturatie van de kosten aan zijn collega’s. Ook hier speelt de vorm van de vereniging of de vennootschap geen enkele rol.
De btw-vrijstelling geldt overigens enkel voor diegenen die erkend zijn door het RIZIV. Andere “vrije beroepers” zijn onderworpen aan de btw (bv. Osteopaten die voor hun werk als kinesist geen RIZIV-briefjes meer uitschrijven).
Voor verticale samenwerkingsverbanden kan eventueel de vrijstelling van kleine ondernemingen (omzet tot 25.000 €) soelaas bieden. Tevens kan er bekeken worden of de vrijstelling voor onroerende verhuur van toepassing kan zijn (indien enkel een praktijk ter beschikking wordt gesteld).
In ieder geval moet een fiche 281.50 worden opgesteld door degene die de winst verdeelt (situatie 1), of de kosten betaalt (situatie 2 en 3).
Henri Vandebergh Annemiek Lewandowski