Geef een zoekterm in en druk op “enter”.

De beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens medische overmacht

  • Arbeidsrecht en Sociale-Zekerheidsrecht

Alvorens te kunnen overgaan tot de vaststelling dat een werknemer niet langer in staat is om het overeengekomen  werk nog te kunnen uitvoeren omwille van medische redenen, diende een procedure te worden gevolgd waarbij een belangrijke rol was weggelegd voor de behandelende geneesheer van de werknemer alsook van de arbeidsgeneesheer. Deze procedure werd uitvoerig beschreven in het Koninklijk Besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers.

Zowel de sociale partners als de regering waren het erover eens dat de mogelijkheden die de wet bood eigenlijk vertrokken vanuit een negatieve invalshoek. Men ging er immers vanuit dat de werknemer die ongeschikt was om het overeengekomen werk nog langer uit te voeren, in het geheel ongeschikt was voor de arbeidsmarkt, hetgeen uiteraard niet overeenstemt met de werkelijkheid.

Vandaar dat men de noodzaak heeft ingezien van een nieuwe regeling die enerzijds rekening houdt met wat een arbeidsongeschikte werknemer niet meer kan, maar ook aandacht heeft voor wat die werknemer nog wel kan. Een positieve benadering dus.

Het Koninklijk Besluit van 28 oktober 2016 heeft daarom een  volledig nieuwe afdeling toegevoegd aan het reeds bestaande Koninklijk Besluit van 28 mei 2003. Deze nieuwe afdeling voorziet in een geheel nieuwe procedure die moet gevolgd worden alvorens men kan overgaan tot de vaststelling dat de arbeidsovereenkomst een einde heeft genomen wegens medische overmacht. Er wordt nu een belangrijke rol toebedeeld aan de werkgever, de werknemer, de behandelende geneesheer, de preventieadviseur—arbeidsgeneesheer en de adviserend geneesheer van het ziekenfonds. Er wordt ook veel meer de nadruk gelegd op een mogelijke re-integratie van de werknemer.

Helaas heeft het Koninklijk Besluit van 28 oktober 2016 ook een aantal problemen met zich gebracht. Immers, zoals reeds aangehaald, heeft het Koninklijk Besluit weliswaar een geheel nieuwe afdeling toegevoegd aan het bestaande Koninklijk Besluit van 28 mei 2003, maar tezelfdertijd is men vergeten om een aantal bestaande artikelen uit het Koninklijk Besluit van 2003 af te schaffen.

Ondertussen zou de Koning dit schoonheidsfoutje reeds hebben ingezien en middels een nieuw Koninklijk Besluit van 30 januari 2017 (dat nog moet verschijnen in het Belgisch Staatsblad) alsnog zijn overgegaan tot de opheffing van de artikelen 39 – 41 van het Koninklijk Besluit van 28 mei 2003. Hiermee zou de oude regeling helemaal vervangen moeten zijn door de nieuwe regeling, zonder overlapping.

 

Mr. Geert Joosten