De wetgevende machine draait op volle toeren.
Sedert 21.01.2018 kan de strafrechter bij het opleggen van een gevangenisstraf van 3 jaar of meer een beveiligingsperiode inbouwen.
Een beveiligingsperiode is een minimale termijn vóór dewelke de veroordeelde niet in vrijheid kan worden gesteld. De wetgever had er vroeger resoluut voor gekozen om al de aspecten van de strafuitvoering uitsluitend toe te vertrouwen aan een gespecialiseerde rechtbank zijnde de strafuitvoeringsrechtbank.
De strafrechter, d.i. degene die zelf vonnist, krijgt door deze wet vat op de strafuitvoering, hetgeen te betreuren valt.
Hoe werkt het ?
Als de uitgesproken gevangenisstraf meer dan drie jaar en minder dan dertig jaar bedraagt, kan de rechter bevelen dat de veroordeelde pas kan vrijkomen, nadat hij 2/3de van de straf heeft ondergaan. Ook al laat de wet op de externe rechtspositie van gedetineerden toe dat een aanvraag tot vervroegde invrijheidsstelling worden ingediend als 1/3 van de straf is ondergaan, verhindert een dergelijke beveilingsperiode dat er na 1/3 een invrijheidsstelling kan plaatsvinden. Hetgeen de rechter als beveiligingsperiode heeft opgelegd is de minimumdrempel.
Indien de straf meer dan 30 jaar bedraagt kan de beveiligingsperiode 15 jaar tot maximaal 25 jaar bedragen.
Wij verwachten dat er in de rechtspraktijk snel en vaak toepassing zal gemaakt worden van deze modaliteit van bestraffing.
Mr. Jan Swennen
Zie Wet van 21.12.2017 tot invoering een beveiligingsperiode (inwerkingtreding 21.01.2018)