In de praktijk worden wij op regelmatige basis geconfronteerd met dossiers waarin de Administratie steunt op onrechtmatig verkregen gegevens bij het vestigen van een belastingaanslag of een btw-heffing. Het gevolg van de Antigoonleer, die door het Hof van Cassatie in het leven geroepen werd in fiscale zaken in mei 2015, is dat deze gegevens niet noodzakelijk uit de bewijsvoering in fiscale zaken geweerd moeten worden. De Administratie mag met andere woorden gebruik maken van deze gegevens, ook al werd deze informatie op onrechtmatige wijze bekomen.
De situatie kan zich voordoen dat er een onwettige huiszoeking heeft plaatsgevonden, zonder huiszoekingsmandaat van de Onderzoeksrechter, en dat er tijdens deze huiszoeking documenten worden gevonden waaruit blijkt dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven. Deze gegevens bevinden zich in het strafdossier. De mogelijkheid bestaat dat de Belastingadministratie inzage neemt in het strafdossier en deze gegevens vervolgens gebruikt als basis voor het vestigen van een aanslag of een btw-heffing. Tijdens deze huiszoeking werd echter het recht op eerbiediging van het privéleven geschonden…
Volgens de thans geldende Antigoon-doctrine van het Hof van Cassatie moet de nationale rechter in dergelijk geval steeds een belangenafweging maken tussen het publiek belang van de correcte inning van de wettelijk verschuldigde belasting en de bestrijding van fiscale fraude enerzijds, en het particuliere belang van de belastingplichtige op de bescherming van zijn grondrechten anderzijds.
Dit betekent dat er volgens de heersende Antigoon-doctrine niet automatisch tot bewijsuitsluiting besloten moet worden, wanneer er een grondrecht geschonden wordt bij het verkrijgen van bewijs. De Belastingadministratie mag mogelijk de onrechtmatig verkregen gegevens blijven gebruiken.
Naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie (hierna: “EHJ”) van 17 december 2015 is er grote ophef ontstaan in de rechtsleer, omdat het Hof van Justitie geoordeeld heeft dat wanneer de rechter zelf vaststelt dat bewijzen verkregen of gebruikt zijn met schending van één van de grondrechten gewaarborgd door het Handvest van de Europese Unie, de bewijzen buiten beschouwing gelaten moeten worden. Het Hof van Justitie lijkt in dit arrest te besluiten dat een schending van een grondrecht in elk geval tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden.
Zou de Antigoon-doctrine in de toekomst nog stand kunnen houden, wanneer er grondrechten geschonden worden bij de bewijsgaring? Hierover bestaat tot op heden geen eensgezindheid.
De vraag wordt onder andere gesteld naar de impact van het arrest van het Hof van Justitie voor de fiscale praktijk, aangezien dit arrest alleen gevolgen zou hebben voor btw-dossiers.
Het Hof van Justitie oordeelt over het recht van de Unie, dat in beginsel de grondrechten van de Unieburgers voor wat betreft de indirecte belastingen waarborgt. Het arrest van het Hof van Justitie heeft aldus in principe enkel betrekking op de btw.
Inzake directe belastingen, zoals personenbelasting en vennootschapsbelasting, moet de belastingplichtige beroep doen op de bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: “EVRM”), waarvoor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: “EHRM”) bevoegd is. Aangezien bewijsuitsluiting geen bevoegdheid van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: “EHRM”) is, maar wel een bevoegdheid die tot het domein van het nationale recht van de lidstaten behoort, blijft de fiscale Antigoon-doctrine van toepassing inzake directe belastingen. Het EHRM heeft reeds meermaals in lijn met de Antigoon-doctrine geoordeeld dat het aanwenden van onrechtmatig verkregen bewijs, in bepaalde omstandigheden, kan leiden tot een schending van het recht op een eerlijk proces, gewaarborgd door artikel 6.1 van het EVRM. Uit de rechtspraak van het EHRM blijkt dat het aanvaarden van bewijsmateriaal dat met een schending van een grondrecht is bekomen, niet noodzakelijk een schending uitmaakt van het recht op een eerlijk proces. Dit betekent dat de onrechtmatige bewijzen niet automatisch uit het dossier geweerd zullen worden.
Het is het Hof van Cassatie zelf dat de door haar in 2015 in het leven geroepen Antigoon-doctrine thans in vraag lijkt te stellen, omwille van de tegenstrijdigheid die lijkt te bestaan met het arrest van het Europese Hof van Justitie. In een arrest van 28 juni 2018 heeft het Hof van Cassatie beslist om een nieuwe prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie, die mogelijk grote gevolgen zal hebben voor de Antigoon-doctrine.
In het voorliggende geval wordt het Hof geconfronteerd met de situatie waarin bankgegevens in het kader van een strafonderzoek op onrechtmatige wijze werden bekomen vanuit Luxemburg, en de Belastingadministratie deze gegevens heeft verkregen na inzage in het strafdossier. Op basis van deze informatie werden aanslagen gevestigd in de personenbelasting.
Voor het Hof van Cassatie wordt aangevoerd dat door het doorgeven van deze bancaire informatie op onrechtmatige wijze, het recht op eerbiediging van het privéleven van de belastingplichtige werd geschonden, wat tot gevolg zou moeten hebben dat het gebruik van de bewijselementen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.
Deze zaak gaat echter over aanslagen in de personenbelasting, en niet over een btw-heffing. De rechtspraak van het Hof van Justitie is bijgevolg in principe niet van toepassing. Het Hof van Cassatie herhaalt in het arrest aldus de principes van de Antigoon-doctrine.
Het is de belastingplichtige zelf die het Hof er op attent maakt dat de toepassing van de Antigoon-doctrine inzake inkomstenbelastingen een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tot stand zou brengen tussen de belastingplichtige die het voorwerp uitmaakt van een heffing in de inkomstenbelastingen en een belastingplichtige die het voorwerp is van een btw-heffing. Inzake directe belastingen moet immers volgens de Antigoon-doctrine een belangenafweging gemaakt worden, terwijl voor indirecte belastingen volgens het EHJ deze belangenafweging niet gemaakt zou moeten worden, maar het bewijs automatisch uitgesloten zou moeten worden. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat het betreffende bewijs inzake inkomstenbelastingen wel toegelaten wordt, terwijl dit niet toegelaten zou worden, indien het om een btw-dossier zou gaan.
Ook het Hof van Cassatie kan niet anders dan de tegenstrijdigheid vaststellen tussen enerzijds de Antigoon-doctrine, gesteund door de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en anderzijds het arrest van het Hof van Justitie van 2015.
In navolging van het arrest van 17 december 2015, wenst het Hof van Cassatie daarom van het Hof van Justitie te vernemen of er altijd, in alle gevallen, besloten moet worden tot bewijsuitsluiting, indien het recht op eerbiediging van het privéleven geschonden wordt, dan wel of er nog plaats is voor de Antigoon-leer, waarbij de rechter die moet oordelen of een bewijselement kan worden aangewend als grondslag voor een btw-heffing, een belangenafweging dient te maken. Het Hof van Cassatie vraagt hiermee impliciet aan het Hof van Justitie of de Antigoon-doctrine wel verenigbaar is met haar arrest van 17 december 2015.
In de mate dat het Hof van Justitie van oordeel zou zijn dat het bewijs in elk geval geweerd moet worden, indien er een grondrecht werd geschonden, en er dus geen ruimte is voor de Antigoon-leer, kan de vraag gesteld worden of de Antigoon-leer, zoals wij deze vandaag kennen, nog stand zal kunnen houden.
Het antwoord op deze prejudiciële vraag zal dus belangrijk zijn voor de vraag of de Administratie zich in de toekomst nog achter de Antigoon-doctrine zal kunnen verschuilen, wanneer wetsbepalingen die een overheidsinmenging toelaten in de grondrechten van de belastingplichtigen, geschonden worden door haar ambtenaren.
Aangezien ons kantoor in tal van dossiers geconfronteerd wordt met fiscale visitaties of andere vormen van bewijsgaring waarvan de wettigheid in twijfel getrokken kan worden, kijken wij reikhalzend uit naar het antwoord van het Hof van Justitie en de uitspraak van het Hof van Cassatie in deze zaak.