Op 31 december 2022 trad de wet van de wet van 6 december 2022, alias de wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken (versie IIbis), in werking.
Naast wijzigingen aan ondermeer het Wetboek van Strafvordering, het Oud Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek, voorziet deze wet in ons Strafwetboek expliciet in een “verzwarende factor” bij de strafmaat wanneer de dader handelt vanuit een discriminerende drijfveer.
Deze verzwarende factor geldt voortaan voor alle misdrijven, behoudens in die gevallen waarin de wet van de discriminerende drijfveer een “verzwarende omstandigheid” maakt.
Indien de wet voorziet in verzwarende factoren, moet de rechter deze factoren in overweging nemen wanneer hij of zij de straf of de maatregel en de zwaarte ervan kiest, zonder dat hij een straf kan opleggen die hoger is dan de maximumstraf op dit misdrijf gesteld.
De definitie van een discriminatiegrond wordt daarenboven aangepast.
- Aan de reeds bestaande discriminatiegronden wordt de “gezondheidstoestand van een persoon” toegevoegd. Deze term kreeg de voorkeur op “medisch verleden” gezien de term “gezondheidstoestand” betrekking heeft op het verleden, het heden en de toekomst.
- Bij het criterium “geslachtverandering” wordt het bijvoeglijk naamwoord “zogenaamde” toegevoegd. De medische en LGBTQI+-wereld spreekt immers niet langer van een geslachtsverandering, maar wel van een geslachts- of genderbevestigende ingreep, of van een medische of sociale transitie, om te duiden dat het uiterlijk van een persoon wordt gewijzigd om het in overeenstemming te brengen met de genderidentiteit.
- Het criterium “sociale afkomst” wordt uitgebreid tot “sociale afkomst en positie” om te verduidelijken dat zowel personen gedomicilieerd in bepaalde wijken (= sociale afkomst) als personen met een gerechtelijk verleden, dakloze personen en werklozen (= sociale positie) bedoeld worden.
- Tot slot worden de discriminatiegronden “moederschap, vaderschap en mee-moederschap en adoptie” samengebracht onder het inclusieve koepelbegrip “ouderschap”.
Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat het kenmerk waarop de haat, het misprijzen of de vijandigheid gebaseerd is, niet noodzakelijk daadwerkelijk aanwezig moet zijn in hoofde van het slachtoffer; het feit dat de dader meende dat een slachtoffer een bepaald kenmerk had dat de basis was voor zijn haat, misprijzen of vijandigheid, volstaat (Parl.St. Kamer 2021-2022, doc 55 2824/001, p. 19).
De discriminerende drijfveer moet evenwel aangetoond worden. Strafverzwaring mag geen automatisme zijn. Straftoemeting blijft maatwerk.