Limiet aan het volgappel van het openbaar ministerie na recent Cassatiearrest.
De prijzen worden pas uitgedeeld aan de eindmeet. In strafzaken wordt deze eindmeet niet altijd bereikt met het vonnis van de eerste rechter. Wie een gunstige strafrechtelijk uitspraak heeft bekomen — een vonnis waarbij men wordt vrijgesproken of waarbij men een bepaalde gunstmaatregel heeft bekomen op vlak van de straftoemeting —, mag nog niet te snel victorie kraaien. Partijen en dus ook het openbaar ministerie beschikken standaard over een termijn van 30 dagen vanaf de uitspraak[1] om eventueel hoger beroep aan te tekenen.[2] Na het verstrijken van deze termijn, wordt de uitspraak definitief en kan deze niet meer gewijzigd worden. Vaak is het bijgevolg nog spannend afwachten of de gunstige uitspraak overeind blijft dan wel een verder gevolg kent in graad van beroep, met alle risico’s (ombuiging van de vrijspraak of strafverzwaring) van dien.
Op de regel dat partijen over 30 dagen beschikken om hoger beroep aan te tekenen, bestaan een aantal uitzonderingen.
- Artikel 205 Sv.
Zo voorziet artikel 205 Sv. voor het openbaar ministerie bij het appelgerecht in een termijn van 40 dagen vanaf de uitspraak.
- Artikel 203 § 1, tweede lid Sv.
Deze termijn geldt niet voor het parket in eerste aanleg dat uitspraak deed, maar artikel 203 § 1, tweede lid Sv. kent aan het openbaar ministerie een bijkomende termijn van 10 dagen toe nadat de beklaagde of de burgerlijke aansprakelijke partij hoger beroep heeft aangetekend op strafrechtelijk vlak. Deze termijn van 10 dagen begint onmiddellijk te lopen na het aantekenen van het hoger beroep door de beklaagde en/of burgerlijk aansprakelijke partij en levert dus niet standaard een termijn op van 40 dagen. Concreet betekent dit dat indien de beklaagde hoger beroep aantekent op dag 23 na de uitspraak, het openbaar ministerie beschikt over een termijn die verstrijkt uiterlijk op dag 33.
Gedurende lange tijd was dit volgappel op strafrechtelijk vlak enkel voorzien voor het openbaar ministerie en niet voor de beklaagde.[3]
Bij arrest van 6 juni 2019[4] heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat het gebrek aan volgappel voor de beklaagde, wanneer de procureur des Konings tussen de twintigste en de dertigste dag van de beroepstermijn hoger beroep instelt tegen een op tegenspraak gewezen vonnis, een schending oplevert van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang met artikel 6 EVRM.
Bij arrest van 8 juli 2021[5] heeft het Grondwettelijk Hof tevens geoordeeld over de specifieke situatie van artikel 205 Sv. Wanneer het openbaar ministerie zijn beroep heeft beperkt tot bepaalde gedeelten van het vonnis van de eerste rechter, en voor de beklaagde die zelf geen hoger beroep heeft aangetekend, niet is voorzien in een bijkomende termijn van tien dagen volgend op de datum van de betekening van dat hoger beroep om volgberoep in te stellen, wordt het gelijkheidsbeginsel geschonden.
Met deze twee arresten wordt voor de beklaagde in bepaalde gevallen bijgevolg een volgappel in het leven geroepen. Indien het de beklaagde zelf is die het initiatief neemt om hoger beroep aan te tekenen en dus principaal hoger beroep aantekent, moet deze dit in elk geval binnen de 30 dagen doen. Laat hij of zij deze termijn verstrijken, kan ook het openbaar ministerie geen volgappel meer aantekenen. Dat is het recente oordeel van het Hof van Cassatie bij arrest van 23 november 2021[6].
In de onderliggende casus die aanleiding gaf tot dit arrest, werd het hoger beroep van de beklaagde als onontvankelijk afgewezen wegens laattijdig; maar werd het daarop volgende volgappel van het openbaar ministerie wel ontvankelijk verklaard. In graad van beroep werd vervolgens een zwaarder beroepsverbod opgelegd dan in eerste aanleg. Dit oordeel werd met succes aangevochten bij het Hof van Cassatie. Een laattijdig hoger beroep van de beklaagde kan geen aanleiding geven tot een tijdig volgappel van het openbaar ministerie.
“I I follow, I follow you”, maar niet altijd.
[1] Wanneer de uitspraak bij verstek gebeurde, heeft de versteklatende partij 30 dagen tijd vanaf de betekening van de uitspraak. Onder bepaalde voorwaarden beschikt men tevens over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen.
[2] Op dit fundamenteel recht om de zaak aan een hogere instantie voor te leggen, bestaan enkele uitzonderingen. Gedacht kan worden aan de assisenprocedure en de procedure van voorrecht van rechtsmacht, waarbij in eerste en laatste aanleg uitspraak wordt gedaan door het hof van assisen respectievelijk het hof van beroep.
[3] Dit artikel behandelt enkel het hoger beroep aangetekend op strafrecht elijk vlak, niet op burgerlijk vlak.
[4] GW Hof nr. 96/2019 6 juni 2019, NJW 2019, 796, noot R. Van Herpe, Rev.dr.pén. 2019, 1237, noot, RW 2019-20 (samenvatting), 697, noot S. Van Overbeke.
[5] GW Hof nr. 103/2021, 8 juli 2021, RW 2021-22 (samenvatting), 488.
[6] Cass. 23 november 2021, AR P.21.0720.N, De Juristenkrant 2022, 6, noot E. De Bock.