Geef een zoekterm in en druk op “enter”.

Moet de beëindiging van een wettelijke samenwoning na één jaar opgelost zijn?

  • Familierecht

Na de verbreking van een relatie komt het vaak voor dat een rechter maatregelen moet bevelen, ongeacht of de ex-partners nu voor het huwelijk, wettelijke samenwoning of feitelijke samenwoning als samenlevingsvorm gekozen hadden. Deze maatregelen kunnen in de drie gevallen hetzelfde zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om de aanwijzing van een notaris-vereffenaar, het voorlopig beheer van onverdeelde goederen of de voorlopige verdeling van de goederen en de instandhouding ervan. De rechter kan dan van geval tot geval de geldigheid van de bevolen maatregelen beperken, voor zover hij dit nuttig vindt gelet op de feitelijke omstandigheden.

De wet schreef echter voor dat bij de beëindiging van de wettelijke samenwoning de dringende en voorlopige maatregelen niet meer dan één jaar mochten duren. Aan het Grondwettelijk Hof werd de vraag gesteld of dit geen schending inhoudt van het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en verbod op discriminatie. Bij ex-gehuwden kunnen dringende en voorlopige maatregelen immers onbeperkt geldig zijn. Voor voormalig feitelijk samenwonenden geldt ook geen beperkte geldigheidsduur, wanneer zij in geval van spoedeisendheid een dringende en voorlopige maatregel vragen bij de Kortgedingrechter.

Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat dit inderdaad een schending van het gelijkheidsbeginsel uitmaakt, omdat het niet verantwoord is de duur noodzakelijkerwijs te beperken tot maximaal één jaar, ongeacht de aard van de bevolen maatregel, wanneer het gaat om de beëindiging van een wettelijke samenwoning. Inzonderheid verantwoordt het feit dat de wettelijke samenwoning een soepelere en meer onzekere samenlevingsvorm is dan het huwelijk, niet dat de door de rechter bij de beëindiging van de samenleving bevolen maatregelen niet kunnen worden bevolen voor een duur van meer dan één jaar in het geval van wettelijke samenwoning. Welke samenlevingsvorm gekozen werd, is als zodanig niet relevant om de duur van de te nemen dringende en voorlopige maatregelen te beperken.

Bovendien had deze wetsbepaling onevenredige gevolgen voor wettelijk samenwonenden. Wanneer zij hun situatie na dat jaar niet definitief geregeld hadden, dienden zij zich te wenden tot een andere rechter om de dringende en voorlopige maatregelen te verlengen dan die rechter die deze in eerste instantie opgelegd had.

Mr. Philippe Dreesen