Geef een zoekterm in en druk op “enter”.

Nieuwe schorsingsgrond van de verjaring Sv. gedeeltelijk vernietigd

  • Algemeen

Teneinde een halt te roepen aan het zogenaamde misbruik bij het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek door bijkomende onderzoekshandelingen te vragen en zo de rechtsgang te vertragen, werden bij de wet van 14 januari 2013 (gewijzigd bij de wet van 25 april 2014), twee nieuwe schorsingsgronden van de verjaring van de strafvordering in het leven geroepen: 1. Wanneer om bijkomende onderzoeksdaden wordt verzocht in het kader van de regeling van de rechtspleging. 2. Wanneer het vonnisgerecht beslist tot of verzoekt om bijkomende onderzoekshandelingen in het kader van het onderzoek ten gronde. Deze nieuwigheid, die er kwam naar aanleiding van de verjaring van enkele grote fraudedossiers, kan evenwel de toets van het grondwettelijk Hof niet volledig doorstaan. In een arrest van 11 juni 2015 stelde het Grondwettelijk Hof een schending vast van artikel 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 EVRM en met artikel 14 BUPO doordat de bestreden bepaling, enerzijds, het verzoek om bijkomende onderzoekshandelingen uitgaande van de inverdenkinggstelde in het stadium van de regeling van de rechtspleging en, anderzijds, de bijkomende onderzoekshandelingen die in het stadium van de regeling van de rechtspleging door de onderzoeksrechter of de kamer van inbeschuldigingstelling dan wel door het vonnisgerecht zijn bevolen, op dezelfde wijze behandelt wat betreft de impact ervan op de loop van de verjaring van de strafvordering. De bestreden bepaling moet worden vernietigd maar enkel in die mate dat zij tot gevolg heeft de verjaring van de strafvordering te schorsen wanneer: – in het kader van de regeling van de rechtspleging, de onderzoeksrechter of de kamer van inbeschuldigingstelling beslist dat bijkomende onderzoekshandelingen moeten worden verricht, – wanneer de raadkamer, in het kader van de regeling van de rechtspleging, de rechtspleging niet kan regelen ingevolge een door de burgerlijke partij overeenkomstig de artikelen 61quinquies en 127, §3, van het Wetboek van strafvordering ingediend verzoek – wanneer het vonnisgerecht de behandeling van de zaak uitstelt met het oog op het verrichten van bijkomende onderzoekshandelingen. Dit betekent dat het verzoek om bijkomende onderzoeksdaden uitgaande van de inverdenkinggestelde in het kader van de regeling van de rechtspleging wel overeind blijft als schorsingsgrond van de verjaring van de strafvordering. De wetgever heeft tijd tot uiterlijk 31 december 2016 om de wet opnieuw aan te passen. Tot dan blijven de gevolgen van de vernietigde bepaling gehandhaafd.