Geef een zoekterm in en druk op “enter”.

VAL MET ELEKTRISCHE BAKFIETS OP HET FIETSPAD. WIE IS AANSPRAKELIJK?

  • Aansprakelijkheids-, Verzekerings- en Verkeersrecht

Op 26.10.2020 deed de Rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt in graad van beroep, uitspraak over een geschil tussen een fietsster, een gemeente en het Vlaams Gewest.

Het geschil betrof een vordering tot schadevergoeding wegens lichamelijke en materiële schade van een dame die ten val is gekomen met een bakfiets op het fietspad, volgens haar op een oneffenheid die zich zou voordoen tussen een recent aangelegd gedeelte van het fietspad en het oudere gedeelte van het fietspad.

Haar elektrische bakfiets geraakte beschadigd en de dame zelf raakte gekwetst.

De lokale politie kwam ter plaatse en stelde een proces-verbaal op dat zonder gevolg werd gerangschikt met als motief : “toevallige feiten”.

De verbalisanten namen een overzichtsfoto van de plaats van het ongeval en maakten melding onder rubriek “technische vaststellingen” van de “slechte staat van de weg of het fietspad”. Tevens noteerden zij bij “zichtbare schade aan de bakfiets” van het feit dat de as van de bakfiets volledig over was.

Het slachtoffer zelf verklaarde : “Ik woon op deze baan en was op de terugweg naar huis. Ik reed op het fietspad en voelde ik opeens een bobbel. Hierdoor ging mijn bakfiets van de grond en kwam ik ten val.”

Een getuige vertelde aan de verbalisanten dat hij aan de overkant de dame met de bakfiets zag aankomen op het fietspad. Zij maakte een ongecontroleerde beweging en verloor de controle over het stuur. Vervolgens ging ze enkele meters verder tegen de vlakte.

De bestuurster van de bakfiets ging over tot dagvaarding van het Vlaams Gewest die volgens de dame als bewaarder van het betrokken fietspad aansprakelijk was voor de door haar opgelopen schade op grond van art. 1384 lid 1 B.W. (verborgen gebrek) en op grond van art. 1382 B.W. (fout aansprakelijkheid). Tevens dagvaardde zij de gemeente op grond van art. 135 §2 Nieuwe Gemeentewet ( veiligheidsverplichting) en art. 1382 B.W.

De bestuurster van de bakfiets dient als eiseres het objectief bewijs te leveren van de feiten die zij aanvoert en die aan haar vordering ten grondslag liggen. Zij dient m.a.w. het positief bewijs te leveren van haar bewering dat zij op de gestelde plaats en datum, met haar elektrische fiets, is gevallen, ten gevolge van een abnormaal niveauverschil in het fietspad tussen het recent aangelegd gedeelte van het fietspad en het oudere gedeelte van het fietspad, met de beschadiging van haar bakfiets en haar verwondingen tot gevolg.

De politierechtbank oordeelde dat de oorzaak van de val niet bewezen werd en verklaarde de vordering lastens de verzekeraar van de gemeente en het Vlaams Gewest ongegrond.

De dame tekende hiertegen beroep aan.

Zowel het Vlaams Gewest als de verzekeraar van de gemeente argumenteerden dat de stuurfout van de fietsster zelf of een gebrek aan de elektrische fiets, niet kon worden uitgesloten als enige oorzaak van de val.

Het betrof inzake slechts een niveauverschil van 3 cm op het fietspad, hetgeen in normale omstandigheden voor een normaal aandachtig en voorzichtig fietsster, geenszins abnormaal of gevaarlijk kan genoemd worden, in die zin dat daar een reëel risico op vallen bestaat.

Niet onbelangrijk is dat de fiets toch een elektrische bakfiets was, waarbij de constructie een stevig en breed geheel vormt met twee wielen langs weerszijde, waarvan mag aangenomen worden dat de fiets een dergelijk licht niveauverschil in het fietspad zonder problemen en zonder risico op ongevallen kan overrijden.

Bovendien deed het niveauverschil zich voor over de gehele breedte van het fietspad en was de fietsster in kwestie daar al meerdere malen met de bakfiets gepasseerd op weg van en naar haar woning zodat het vreemd was dat zij “plots werd verrast” door het niveauverschil in het fietspad en daardoor zou gevallen zijn.

De rechtbank oordeelde dat een gebrek aan de bakfiets zelf, noch de stuurfout van de fietsster zelf, moeten uitgesloten worden als oorzaak van de val. De rechtbank oordeelde derhalve dat er onvoldoende zekerheid was over de oorzaak van de val gezien de door het Vlaams Gewest en de verzekeraar van de gemeente aangevoerde mogelijke oorzaken eveneens plausibel zijn en zeker niet in alle redelijkheid uit te sluiten zijn. Bovendien wordt het bewijs van de door de fietsster aangevoerde oorzaak van haar val evenmin voldoende geleverd aan de hand van bepaalde, gewichtige en met mekaar overeenstemmende vermoedens.

Het vonnis van de politierechtbank werd derhalve bevestigd. De vordering lastens de verzekeraar van de gemeente en het Vlaams Gewest werd ongegrond verklaard.

(Rb. eerste aanleg Hasselt, 26.10.2020, onuitgegeven)