Geef een zoekterm in en druk op “enter”.

Verplichte verbeurdverklaring versus recht op eigendom

  • Straf- en Strafprocesrecht

Het Grondwettelijk Hof heeft in een arrest van 9 februari 2017 geoordeeld dat de verplichte verbeurdverklaring van het voorwerp van het misdrijf ongrondwettig is “wanneer die straf dermate afbreuk doet aan de financiële toestand van de persoon aan wie ze is opgelegd dat ze een schending van het eigendomsrecht inhoudt”.

Tot dit oordeel is het Grondwettelijk Hof gekomen naar aanleiding van een prejudiciële vraag die haar werd voorgelegd door de Correctionele Rechtbank van Luik.

De Correctionele Rechtbank van Luik zag zich geconfronteerd met een schriftelijke vordering tot verbeurdverklaring vanwege het openbaar ministerie van een voertuig dat gediend heeft om een drugsmisdrijf te plegen. In de voorliggende casus werd een man door de politiediensten gevat toen hij wegreed bij zijn vaste leverancier van cocaïne. Bij het doorzoeken van zijn voertuig werd ook een bepaalde hoeveelheid cocaïne aan. Volgens de rechtbank is het verboden drugsbezit alleen mogelijk doordat de man zich met zijn wagen naar zijn leverancier kon begeven en maakt het voertuig bijgevolg wel degelijk een voorwerp dat “gediend heeft” om het misdrijf te plegen in de zin van artikel 42, 1° Sw. Vermits de verbeurdverklaring van zulke voorwerpen volgens art. 43, eerste lid Sw. verplicht is, vroeg de rechtbank zich echter ambtshalve af of deze bepaling wel verenigbaar is met recht op eigendom, zoals gewaarborgd door het Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM.

Volgens het Grondwettelijk Hof maakt artikel 43, eerste lid Sw. een schending uit van het gelijkheidsbeginsel van art. 10 en 11 Gw., in samenhang met het recht op eigendom, beschermd door art. 1 Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM, maar alleen in zoverre het de rechter ertoe verplicht de verbeurdverklaring uit te spreken van de zaak die heeft gediend om een misdaad of een wanbedrijf te plegen, wanneer die straf dermate afbreuk doet aan de financiële toestand van de persoon aan wie ze is opgelegd dat ze een schending van het eigendomsrecht inhoudt.

De financiële toestand moet volgens het Grondwettelijk Hof bijgevolg in rekening worden gebracht, hetgeen voor toekomstige strafzaken een cruciaal aandachtspunt zal zijn.

Voor reeds definitief uitgesproken vonnissen en arresten komt deze beslissing te laat.